Zowel bij
houtbewerking
als bij
metaalbewerking
worden vijlen gebruikt.
Deze
gereedschappen
bestaan uit een stuk
staal
met groeven, voorzien van een spits toelopende punt
('arend') waarop een houten handvat ('hecht') gestoken wordt.
Het gaat bij het vijlen om de groeven die in het metaal geslagen zijn. Hoe fijner deze zijn,
hoe gladder het resultaat van het vijlen. Daarom worden eerst grote
oneffenheden weggevijld met een grove vijl, of met een
rasp,
want die is nog grover.
Daarna volgt de bewerking met steeds fijnere vijlen of met schuurpapier.
De verschillen tussen de vijlen zitten hem niet alleen in de groeven.
De vorm van het staal speelt ook een rol.
Een driehoekige vijl is bijvoorbeeld geschikt om de
tanden van een zaag
te scherpen.
Met een 'ronde' vijl kan een geboord gat ruimer gemaakt worden, 'opgeruimd' heet dat.
Het woord 'rond' staat tussen aanhalingtekens, want de vijl met een
ronde doorsnede heet een
rattenstaart.
En wat soms de '
ronde vijl'
genoemd wordt is halfrond in doorsnede (of nog minder bol, dan dat).
De andere kant van het staal is plat. Bij de platte vijl zijn beide zijden plat.
Het ijzeren deel van de vijl is aan één kant puntig uitgersmeed. Dit is de
arend,
die steekt in het heft.
Tekst: Jean Penders, 02-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders