Onvoorstelbaar veel werk: 'schilderen' met heel kleine steentjes, want dat is het maken van een mozaïek eigenlijk.
Omdat de kleine vierkante steentjes door en door gekleurd zijn, bijvoorbeeld blokjes wit en zwart
marmer
of gekleurd glas, gaat de kleur ook na duizenden jaren niet verloren.
De kleur komt het best tot zijn recht wanneer er een natte spons over gehaald wordt.
Het mozaïeksteentje heet
'
tessera',
ook wel 'tessella' genoemd. Daarom heet een mozaïek van tessere
'
opus tessellatum'.
Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het
'
opus sectile'
(patronen gelegd met stukken tegel), het
metselmozaïek
(gemaakt van bakstenen) of de vormen van een
keitjesvloer.
De grootte van de tessere kan variëren van 2 tot 40 mm.
Bij het leggen maakt dat nogal wat verschil. Vanzelfsprekend zal voor een
mozaïekvloer
met een simpel patroon een grotere tessara gekozen worden dan voor het verfijnde
'
opus vermiculatum',
zoals een
een mythologische voorstelling met levendige gezichten.
Het prijskaartje bepaalt de keuze uit het scala van
het geometrische patroon (bijvoorbeeld vierkanten in zwart en wit) tot de kleurrijke,
soms met glas in goudkleur uitgevoerde figuratieve voorstelling.
Hoewel mozaïek ook op wanden aangebracht werd,
koos men voor die plaats vaak voor de goedkopere
muurschildering.
Vanwege de slijtage kan een afbeelding op de vloer beter als mozaïek uitgevoerd worden.
Rijke
Romeinse
gebouwen hadden minstens op de vloer mozaïek. In de
vroeg-christelijke
kunst neemt echter het wandmozaïek een grote vlucht.
In enkele
romaanse
kerken komen weer rijke vloermozaïeken voor.
Na die tijd wordt deze techniek meestal te arbeidsintensief gevonden, al is er een opleving in de tijd van de
neo-stijlen.
Tekst: Jean Penders (09-2006). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders