Het water van een beek of
rivier
is
regenwater
(al dan niet in de vorm van sneeuw gevallen),
dat tijdenlang opgeslagen was onder de grond of bewaard werd in de vorm van een dik pak
ijs.
In het eerste geval komt het te voorschijn wanneer de aarde op een bepaalde, wat lagere plaats verzadigd raakt: die plek is de bron.
Het ijs vinden we in de bergen of in het hoge noorden of zuiden. In beide gevallen blijft de regen daar in de vorm van
ijs liggen doordat het er zo koud is. Dat pak ijs is de gletsjer.
Op een plateau ligt het ijs bijna vlak, we spreken dan van landijs. Ligt het ijs in een dal, dan gaat het om een dalgletsjer.
Die dikke massa verschuift door de zwaartekracht, bijna onmerkbaar langzaam, naar het laagste punt. Die door de vorm van de
bergen meestal in een dal samen geperste ijsmassa, zakt naar beneden, tot in een gebeid waar het minder koud is.
Daar komt dan aan de onderkant een stroompje water te voorschijn. Het smelten gebeurt door de warmte van de zon en
door de warmte die het schuren van het ijs over de rotsen veroorzaakt. De gletsjerpoort,
waardoor het water naar buiten komt, is in feite het einde van een 'ondergrondse' beek, die over grote afstand onder
de gletsjer door loopt.
Vanaf de gletsjerpoort klatert het water naar beneden en zwelt door zijriviertjes aan tot een fikse rivier, een
gletsjerrivier.
Dat door de
luchtvervuiling
de aarde steeds meer opwarmt en dat daardoor de gletsjers steeds verder wegsmelten, zal niemand ontgaan zijn.
Omgekeerd: de ons bekende gletsers zijn steeds groter, naarmate we verder terug gaan in de tijd, al varieert
dat wat met de diverse ijstijden. We kennen ze dan
niet meer terug, het hele Alpenmassief was één grote plak ijs. Aan de zuidzijde vormde dit
ijs een gletsjer die niet alleen de hele Po-vlakte vulde, maar ook de Adriatische Zee. De bekende dalen in de
Alpen zijn niet zo diep door het regenwater, ze zijn uitgesleten door gletsjers. Vanuit het noorden
kwam de ijskap van de Noordpool tot in onze streken. Een gletsjer schuurt veel stenen los en duwt die naar de kant
(zijmorene) of voor zich uit: de
Veluwe
is de eindmorene van het noordpoolijs.
Tekst: Jean Penders (11-2010). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Ria van Rijswijk