Meestal komen we de cancellus in het meervoud tegen: cancelli. Daarmee wordt bijna altijd
het stenen 'hekje' bedoeld, dat in
vroeg-christelijke
en romaanse kerken in Italië de geestelijken in het
priesterkoor
(of de voorloper ervan: het
bema)
afscheidde van de gelovigen in het schip.
Toen in de ontwikkeling van de liturgie het zangkoor belangrijker werd,
kreeg dit een eigen ruimte in het middenschip, de
schola cantorum,
die ook omkaderd was door cancelli.
De
ambo,
later de twee ambo's
(
evangelie-
en
epistel-ambo)
werden opgenomen
in deze afscheiding.
De cancellus is een
borstwering
en bestaat in zijn rijkste vorm uit marmeren platen
met reliëfs, gevat tussen stijlen en afgesloten met een
handlijst.
Deze elementen kunnen ook nog versierd zijn met
intarsia.
Omdat 'cancelli' latijn is voor
'
tralies',
zullen in plaats van platen ook vaak
roosters
toegepast zijn.
De oudste en belangrijkste cancellus is die tussen bema en schip.
Misschien stamt de communiebank hier wel van af.
Zoals boven het
altaar
het
ciborium
verscheen, werd ook de bema-cancellus
verrijkt met zuilen, waarop een balk rustte, de 'trabes' of 'pergola'.
In de zo ontstane
openingen konden
gordijnen
opgehangen worden. Op deze wijze wordt de
cancellus wel gezien als de voorloper van latere afscheidingen van het
priesterkoor: het
oksaal,
het
koorhek
en - in het oosten - de
iconostasis.
Vóór het ontstaan van de schola cantorum bevond de ambo
zich in de bema-cancellus. Van hieruit valt te begrijpen dat het woord
'kansel'
ook op de cancellus teruggaat (maar eigenlijk de ambo betreft).
De Romeinen gebruikten de cancellus al veel eerder op allerlei plaatsen
als afscheiding, zoals in het gerechtshof en daarop gaat het woord
'kanselier' terug.
Tekst: Jean Penders (03-2008). Bronnen: zie literatuurlijst. Anonieme afbeelding